Blijven lopen

 

Tussen limburgse korenvelden wandel ik op een eeuwenoud pelgrimspad. De zon breekt af en toe door tussen de regenbuien en ik hoor de graankorrels rijpen door haar kracht. Iets verder voor mij loopt een oude man, gebogen en ondersteund door zijn paraplu. Hij had de boer kunnen zijn van deze korenvelden. Wanneer ik hem passeer valt ons allebei een ontmoeting toe. Hij vertelt me over zijn gescheurde spier in zijn lies, waardoor hij niet meer makkelijk loopt. Drie-en-negentig is hij en elke dag liep hij 8 a 9 kilometer. Nu komt hij niet meer ver. Het is een man die van het leven houdt. Voor hem is het nog altijd vroeg. Hij is niet te oud om opnieuw te beginnen. Hij wil blijven lopen. En vandaag kwam hij misschien al een stuk verder dan gisteren. In het ziekenhuis had men niet veel voor hem willen doen 'omdat hij al 93 was', maar volgens hem onterecht: als je nog wilt, dan kun je blijven lopen. Terwijl ik in zijn oude verweerde gezicht keek, zag ik zijn afgelegde levensjaren voorbij vliegen. Geboren vlak na de grote oorlog, waarin 60 miljoen Europeanen in beweging werden gezet in de  loopgraven. Hij moet zijn opgegroeid in een wereld waarin de verhalen van verlies en angst maar langzaam konden wegebben, waarin mensen probeerden te zoeken naar nieuwe ankerpunten. Toen hij zijn jeugd afgelegd had, begon de nieuwe dreiging van oorlog. Zou hij gevochten hebben als twintigjarige man? Vijf jaren van verwoesting door oorlog, dat draagt deze man mee. Mooi en minder mooie gebeurtenissen, zijn werk, zijn hoop en dromen, teleurstellingen en liefde. Elke dag wanneer hij wandelt, wandelt zijn leven met hem mee. En hij blijft wandelen, elke dag opnieuw. Bijna zoals het ritme van zijn hart is zijn wandelen een zegel op het leven dat hij bemint. Elke dag dat hij wandelde, veranderde die wereld steeds meer in een wereld waarin we de rust van het lopen verleerd zijn. We rijden en vliegen, van het een naar het ander en een vertraagd tempo stoort in zo’n wereld al snel. We beroven ons van de vrijheid die bij wandelen hoort. Je kunt niet sneller gaan dan je benen je kunnen dragen. Je hoeft ook niet sneller te gaan. In de wereld die wij steeds sneller hebben gemaakt, ligt deze weg tussen de korenvelden er elke dag, stilletjes en ver van de drukte vandaan draagt zij mensen die hun leven wandelen.

Veel historische gebeurtenissen hebben te maken met een reis of een tocht. Denk aan Martin Luther King en zijn mars naar Washington, aan de verovering van het Perzische rijk door Alexander de Grote, aan de tocht van Abraham naar het beloofde land en aan de reizen van Jezus naar Jeruzalem en van Mohammed van Mekka naar Medina.[1] Deze man tussen het korenveld die ik ontmoet, is een mens zoals ik. Geen grote naam en geen belangrijke tocht die we afleggen. Maar we wandelen net als die grote namen door het leven. We worden gedreven, door iets wat onzichtbaar is. Zijn ogen vertellen mij dat het bij hem de levensvreugde is. Daarom blijft hij lopen. En ik? Waarom blijf ik lopen? Wat drijft mij op mijn wegen? Wat is voor mij bepalend op de kruispunten waar ik op stuit?

Het uitzicht over de uitgestrekte korenvelden, de verschillende kleuren blauw van de lucht – het roept een mens naar buiten. Het roept mij op om uit mezelf te treden en me te herinneren dat ik deel ben van ‘dit buiten’. Op een weg die misschien op geen enkele kaart aangegeven staat, laat ik mijn spoor achter. Zoals alles wat leeft zijn sporen nalaat. En in het spoor dat ik achterlaat, klinkt mijn heden met mijn verleden samen. Mensen en gebeurtenissen die hun spoor in mij hebben achtergelaten. Soms pijnlijk en kwetsend, dan weer mooi en teder. Maar nooit verleerde het mij om te lopen. Blijven lopen is steeds weer je door het leven laten vinden. Soms valt het je gewoon toe, wanneer ik bijvoorbeeld het graan hoor rijpen. Dan weer verrassend, bij een ontmoeting met iemand die deze weg ook heeft opgezocht.

Hoewel, misschien is het meer zoals Dag Hammarskjold zei: “Niet jij koos de weg, de weg koos jou”.  Dan kan ik loslaten wat ik krampachtig probeer vast te houden, de koers laten varen om zo te leren lopen in vertrouwen en genade dat ik dan pas echt thuiskom.

“Wie wandelt, wandelt nooit alleen

Altijd zijn er wel vogels,

Altijd de wind,

Of de waterstromen,

De bronnetjes soms

Of passanten.

Altijd zijn er de bomen

En de wolken die je groeten

Of de strakke, blauwe hemel.

En de zijwegen en kruispunten

Die vragen om een keuze.

Altijd zijn er je gedachten

Die meetrekken als engelen

Of als duivels, die je plagen.

Alleen wandelen bestaat niet.

 

Wandelen brengt je ook altijd weer

Op je innerlijke weg

En brengt je thuis”.[2]



[1] Johan ter Beek, Heerlijk eenvoudig, 7.

[2] Marinus van den Berg, Vormen van geluk,

 

© Inge Boef

 

 

ingeboef.nl © 2012