Langs spookdorpen vlak voor de grens waar het leven uitgestorven lijkt met nog slechts kapotgeschoten en verlaten huizen als restanten van wat ooit leven was rijd ik naar Bosnie. Ik heb geen idee wat ik daar zoek, maar dit land bestond jarenlang alleen op televisie en nu... nu ben ik zo dichtbij. Het leven is onverwoestbaar zo blijkt uit het huis dat nieuw gebouwd wordt in dit spookdorp en aan de toekomst die daar met twee paardestaarten langs de kant van de weg aan het spelen is. Zij is van na de oorlog, maar welke verhalen hoort zij in haar huis? Welke verhalen leven hier in dit dorp? Verhalen over de geleden verliezen van een tijd waarin het ene gezicht het andere tot waanzin dreef? Waarin niemand meer geloofde dat er een tijd zou komen dat de toekomst veilig langs de kant van de weg kon spelen en huizen herbouwd zouden worden?
Ik rij verder. Na de spookdorpen volgt er een kale vlakte vol met wilde bloemen en vlinders. Vlinders blijven vliegen, bloemen blijven bloeien – of het oorlog is of niet. Er ontstaat haast een hymne in mijn hoofd met een melodie. Het gebied waar ik door rij is ‘etnisch gezuiverd’. Het klinkt als een chemisch middel in een gebied waar voor honderden jaren moslims en christenen samen hebben gewoond totdat het monsterlijke spook van de haat uit de fles ontsnapte. Het spook van de angst voor de ander.
Direct over de grens duikt er na een bocht een moskee op. Hoog tornt de moskee op een berg uit boven de huizen van het dorp. Ik ben duidelijk in een ander land op de Balkan. Na wat kilometers beland ik in een oud universiteitsstadje: Bihac. In Bihac bloeit het leven. Jonge studenten zetten de toekomst voort, hebben duidelijk zin in het leven. Dat is te horen aan de dreunende en opzwepende dancebeat die ik over het water van de Una hoor schallen. Tegen de achtergrond van de minaret die boven de stad uitsteekt is het haast een oproep om te dansen, om het nieuwe leven tot een dans te maken. Genietend van mijn kopje koffie zie ik bij het boekenstalletje tegenover mij een boek liggen met de titel ‘Crisis at Bihac’. Even later spreek ik met de verkoopster, een jonge meid die hard haar best doet in het engels uit te leggen wat hier gebeurd is, hoe de stad plat geschoten geweest is behalve de kerk en de moskee. De afgelopen 10 jaar – het lijkt nog maar zo kort maar in een korte tijd kun je ook weer veel opbouwen is het geloof in het leven weer toegenomen. Ze verteld me hoeveel ze houdt van deze stad, hoe ze hier geboren is en hoe ze zeker weten hier zal sterven. Gelukkig kan ze dat nog zeggen want ze verzekerd me dat oorlog afschuwelijk is.
Ook de man die bij de moskee zit probeert me duidelijk te maken wat oorlog doet. Hij spreekt over Serviërs die met maskers dood en verderf hebben gezaaid maar dat Allah alles ziet, ookal draag je een masker dat je menselijkheid probeert te verbergen. Geweld op moslims door christenen zo dichtbij mijn eigen bed dat ik er in 3 weken kan belanden. En hoewel de oorlog voorbij is verteld hij hoe de mensen de oorlog verder beleven in hun hoofd en pillen slikken om zich te wapenen tegen de oorlog die in hun hoofd verder woedt. Voelt hij haat? Nee, zegt hij, ‘because I’m a believer’.