Reinheidswaanzin en de Paasbeweging

 

Het belijden van Pasen betekent volgens mij dat we in onze benadering van de ander, van het leven, maar ook van de schrift, steeds de Opstanding uit de dood als uitgangspunt moeten nemen. Met Pasen bekrachtigde Jezus wat hij tijdens zijn leven al deed: mensen uit de dood – letterlijk en figuurlijk – weg roepen en nieuw leven geven. Vreemd genoeg voor ons, deed hij dat juist niet via de weg van de gevestigde godsdienst. Sterker nog, zijn boodschap zette door, ondanks de gevestigde godsdienst. De gevestigde joodse godsdienst in de tijd van Jezus had de reinheidswaan als uitgangspunt. Reinheid – daar ging het om. Daar waren 613 geboden om heen gebouwd die tot in de kleinste details er voor zouden zorgen dat rein en onrein strikt gescheiden bleven. Onrein kon je worden van van alles en nog wat: het eten van varkensvlees of bloed, ongesteld zijn, een ongestelde vrouw aanraken, een zaadlozing, seksuele gemeenschap. Opvallend he, dat dit veelal over eten en seksualiteit gaat. Voor elke afzonderlijke onreinheid stond een offer dat gebracht moest worden om weer rein te kunnen worden. Onrein was je ook als je een huidziekte had, of als je niet bij het joodse volk hoorde, dus een buitenlander was.

Voor al deze onreine mensen was de tempel gesloten. Reken maar niet dat je zomaar naar binnen komt als je onrein bent! Je zou toch eens je onreinheid over brengen op de rest van de tempelgangers, of erger nog: op de woonplaats van God! Onrein zijn betekende dat je een bedreiging was voor de reinheid van de hele gemeenschap. Als je, als onreine, tot God wilde naderen dan moesten er eerst offers gebracht worden. Door middel van een ritueel kon je weer rein verklaard worden en opgenomen worden in de gemeenschap van reinen.

Misschien is de ordening rein-onrein ook een ordening van leven en dood. Onrein zijn en dood-zijn horen bij elkaar. Als je onrein bent, kun je niet echt leven. Je bent afgesneden van de Bron van het Leven en afgesneden van de medemens naast je, die je niet aanraken mag. Zou rein zijn dan gelijk zijn aan levend zijn? Maar hoe kun je echt levend zijn als je je niet laat raken door hen die doodverklaard worden?

Hoe spannend is het dan om te ontdekken dat Jezus niet alleen de dood op zijn kop zet, maar juist óók het ordeningskader van rein en onrein. Steeds weer richt hij zich op de onreinen. Zij die niet gezien en niet gehoord worden door de gevestigde godsdienst tenzij.... Tenzij ze zich aanpassen en precies worden als de mensen van de gevestigde godsdienst: rein. Jezus breekt door deze reinheidswaan heen als hij het heeft over wat werkelijk onrein maakt, en dat dat niet is wat door de mond naar binnen gaat, maar door het hart naar buiten komt. We kunnen nog zo met ons hart overtuigd zijn van wat goed is en dat wij toch zeker gelijk hebben, maar alsnog onreine dingen zeggen. Zelfs - of misschien wel: juist! - met de Schriften in onze hand. Jezus breekt dwars door de reinheidswaan heen, door de gemeende onreinheid van anderen op zich te nemen en zelf daarmee ook onrein te worden in de ogen van zijn joodse tijdgenoten. Hij zoekt de onreinen op, laat zich door hen aanraken en trekt hen zo in de cirkel van mensen (zoals bijvoorbeeld in Markus 5 bij het verhaal van de bloedvloeiende vrouw). Wat de gevestigde geloofsgemeenschap niet lukt, brengt Jezus namens God tot uitdrukking: dat het pasen wordt voor de mensen die als onrein beschouwd worden! Dat Jezus zelf ook sterk opgegroeid is met het denken in rein en onrein zien we verderop in Markus 7 (vs 24-30). Net nadat hij een korte preek heeft gegeven over rein en onrein, komt er een buitenlandse vrouw bij hem met de melding dat haar dochtertje bezeten was door een onreine geest. In eerste instantie geeft Jezus aan dat hij niet voor haar gekomen is en vergelijkt haar, een buitenlandse, zelfs met een hond. Maar de vrouw gaat adrem in op wat hij zegt, en Jezus leert van haar.

De paasbeweging, van dood naar leven, was een culminatiepunt in het leven van Jezus waarin hij steeds die beweging maakt. In al zijn ontmoetingen met mensen staat deze beweging centraal.

Na pasen lezen we dan over de kamerheer van de koningin van Nubië (Hand. 8:26-40). Een eunuch, een gecastreerde man. Hij had zijn waardigheid verloren en wist niet beter dan aan de zijlijn te staan. Al zou hij willen, hij mag niet deelnemen aan de dienst in de tempel (Deut. 23:2). Geen offer die hem kan helpen, hij is voorgoed onrein en wordt daarom buiten de gemeenschap van gelovigen gehouden. En ergers nog, daarmee afgesneden van God. De mores van de gevestigde godsdienst, van de zelfvermeende reinen, houdt hem tegen. Maar dát laat hij niet gebeuren, hij laat zich niet tegenhouden door de gevestigde godsdienst en haar regels. Hij kwam net terug uit Jeruzalem waar hij was geweest om God te aanbidden. Hij had een rol meegenomen uit de Nebiem, van de profeet Jesaja. Met gefronsde wenkbrauwen zat hij voorovergebogen te lezen, toen opeens een stem, die van Filippus, naast de wagen hem vroeg of hij het wel begreep. Voor de kamerheer een uitgelezen moment om zijn verlangen naar een gids uit te spreken. Iemand aan wie hij zijn vragen kon stellen, want, had hij het nu wel goed gelezen?

Misschien herkende de kamerheer wel iets van zichzelf in de tekst. Zo stil als een schaap in de handen van de scheerder, hij werd vernederd en het vonnis voltrokken.... Was ook hij niet vernederd toen  zijn lot als kleine jongen in de handen lag van hen die hem castreerden? Wil hij misschien daarom weten over wie deze profeet het eigenlijk heeft?

Wat Filippus doet is het goede nieuws van Jezus vertellen, het verhaal van Pasen: leven uit de dood! En als de kamerheer dat verhaal gehoord heeft, vraagt hij: wat is er op tegen als ik gedoopt word? Hoor ik het goed, als ik in zijn vraag een aangeleerde belemmering hoor? Een belemmering die gevoed wordt door zijn gevoel er niet bij te mogen horen? Wat – of wie – zou er wat tegen hebben als ik gedoopt word? De doop is het diepe symbool van met Jezus sterven en weer opstaan in een nieuw leven. De kamerheer verlangt er naar: opstaan in dat nieuwe, rijke leven van God. En het gebeurde – buiten de gevestigde geloofsgemeenschap. Misschien wel juist daar, omdat de Geest zich niet laat geruststellen of in slaap sussen in een groep mensen die overtuigd zijn en niet meer twijfelen aan hun reinheid want ‘daar hebben zij hun rituelen voor’. Reinheidswaanzin als verborgen vorm van dood. Nee – de Geest breekt juist door die muur van afscheiding heen. Op zoek naar leven, steeds meer leven, ver voorbij de dood.

 

© Inge Boef

 

 

ingeboef.nl © 2012