Jezus - de worsteling met God
De eerste lijdensweek begon ik met de ervaring van Jakob: zijn worsteling met een vreemdeling waarvan Jakob overtuigd is dat deze vreemdeling God zelf is.
Het is de God die aan het kruis hangt die ook met mij worstelt. Deze worsteling heeft veel verschillende kanten. Allereerst is daar de worsteling waarin ik balanceer tussen de God-Jezus en de mens-Jezus, zoals er in de geschiedenis van de christologie ook gevaarlijk is geworsteld met de twee-naturenleer. Het benadrukken van Jezus’mensheid werd lange tijd als ketterij gezien en zijn mensheid raakte daarbij overschaduwd door zijn Godheid. In de liberale theologie werd het menszijn van Jezus meer onder de aandacht gebracht en vaak overschaduwde dat zijn Godheid waardoor het in de tijd waarin ik leef nauwelijks voorstelbaar is dat Jezus God was. Zo zijn ook godsdienstige perspectieven veranderlijk en onderhevig aan andere ontwikkelingen in de cultuur. Als student theologie riep het Concilie van Chalcedon (451) bij mij altijd wat irritatie op: waarom zoveel drukte en stampei over de verhouding mens en God in de persoon Jezus? Zulke discussies en haarkloverijen houden ons toch alleen maar weg bij het werkelijk verstaan van wie Jezus is? Maar met deze irritatie bleek de worsteling rondom Jezus mensheid en Godheid niet weg uit mijn denken. Meer nog, de worsteling begon met de vraag naar het belang van zo’n discussiepunt. Maakt het verschil of de mens Jezus aan het kruis hangt of de God Jezus? Ja, het maakt verschil! Het maakt verschil in mijn verstaan van wie Jezus is. In de mens Jezus kan het meerendeel van de wereldbevolking zijn eigen lijden herkennen – en ook ik. Tegelijk heeft het beeld van de lijdende God aan het kruis enorme zeggingskracht. Het is de God die lijdt, het is de God die gefolterd is, verraden en aan zijn lot overgelaten – alleen deze God kan mij verlossen omdat deze God dichtbij mijn ervaringswereld komt. De God die aan het kruis hangt in een wereld vol met kruizen. Het is niet de Overwinnaar, ver boven elk lijden verheven God die wij in onze werkelijkheid van kracht, status en macht zouden verwachten, maar het is de totaal andere verwachting die ik van een God heb, ‘de God van de Andere kant’. Het kruis (Jezus’ menszijn) en de opstanding (Jezus God-zijn) horen bij elkaar als twee krachten die elkaar opvolgen: door het lijden heen een nieuw begin. En zo mogen we ook over Jezus spreken: als de mens die in zijn opstanding God werd. Het menszijn van Jezus is belangrijk voor mij want juist in mijn eigen menszijn worstel ik met deze Jezus.
En in de persoon Jezus worstelt God met mij. Het is de God ‘van de andere kant’. En met die andere kant bedoel ik de andere kant van onze werkelijkheid. Dat is de werkelijkheid die wij maar zo zelden uit onszelf kunnen zien, laat staan uit onszelf bereiken. Mijn ogen moeten opengaan voor die werkelijkheid. Het is niet van nature in mij. Zo ervaar ik van nature niet de drang om in Kaapstad te reageren op de vieze en stinkende zwerver die ik ontmoet en mij aanspreekt. Zo ervaar ik evenmin van nature de houding om te geven zonder terug te verwachten. Maar het is juist deze werkelijkheid die Jezus mij voor ogen stelt opdat ik zíe. Dat doet hij door in zijn menselijkheid te laten zien dat het kán. Ik hoef geen supermens te zijn, geen half-God, om die ‘werkelijkheid van de Andere kant’ te realiseren. Ik kan het realiseren door me te concentreren op wie Jezus laat zien die hij is in zijn ontmoeting met andere mensen. Deze andere mensen zijn veelal de mensen in ellende. De vrouw die van door alle stukgelopen relaties die ze had niet meer weet wat liefde en leven is (de vrouw bij de put), de vrouw die niet mee mag tellen in de maatschappij omdat ze buiten het systeem van normaal en geaccepteerd valt (de bloedvloeiende vrouw uit Markus 5 en Maria Magdalena), de vrouw die bij het verkeerde volk hoort (de vrouw die geloofde dat Jezus anders was en wilde eten van de kruimels onder de tafel). Uit deze opsomming van wat voorbeelden blijkt dat het ook regelmatig ging om een ontmoeting tussen Jezus en een vrouw. Dat is op zich al iets van ‘de werkelijkheid van de Andere kant’ want de man-vrouw verhoudingen lagen in de tijd van Jezus – zoals nog steeds in orthodox joods maar ook christelijk en islamitisch context – heel scherp begrensd. Een blik op die andere werkelijkheid kan niet anders gegeven worden dan juist door het man-zijn van Jezus. Het zijn deze ontmoetingen waarin Jezus laat zien dat het mogelijk is over de grens heen te stappen. De grens die ons gescheiden houdt van elkaar, de grens die wij zelf aanbrengen om onderscheid te maken tussen jou en mij. Feitelijk is dit ook de grens tussen onze werkelijkheid en ‘de werkelijkheid van de Andere kant’. Zo worstelt God met mij, in Jezus, om mij te doen geloven dat het kán, om mij, net als bij de worsteling van Jakob, een nieuwe identiteit te geven. Identiteit ontstaat juist door de grens te trekken. De grens die mij mijn culturele en godsdienstige identiteit geeft in contrast met de ander, die van die andere cultuur en die andere godsdienst. Alleen door de worsteling, door het lijden heen, kunnen wij een nieuwe identiteit verwerven. Een identiteit ‘van de Andere kant’ waarbij we die duidelijke grenzen niet meer nodig hebben. Dan wordt de nieuwe naam van Jakob ‘strijder met God’ een eretitel omdat God met mij worstelde maar in het gevecht haalde Hij de overwinning (woorden die Helmut Gollwitzer, duits protestants theoloog, ook gebruikte).
En ik stond mét God op in een nieuwe werkelijkheid, de werkelijkheid van de opstanding.